Kom naast mij zitten - Lydia, aan de oever der rivier.

 

Laten wij rustig kijken naar haar loop en leren

 

Dat het leven langsgaat, en wij houden elkaars hand niet vast.

 

 (Houden wij de handen vast.)

 

 

 

Bedenken wij daarna, volwassen kind'ren, dat het leven

 

Langsgaat en niet blijft, niets nalaat en nooit wederkeert,

 

Naar een zee gaat heel ver weg, dicht bij het Fatum,

 

 Verder dan de goden.

 

 

 

Maken wij de handen los, 't is niet de moeite ons te vermoeien.

 

Of wij genieten dan wel niet, wij gaan voorbij  als de rivier.

 

Beter is te weten stil voorbij te gaan

 

 En zonder grote onrust.

 

 

 

Zonder liefden, haat, of hartstocht die de stem verheffen

 

Zonder afgunst die de ogen te zeer doet bewegen,

 

Zonder zorgen, want mét hen zou de rivier niet minder stromen,

 

 en altijd uitmonden in zee.

 

 

 

Beminnen wij elkaar kalm, bedenkend dat wij , als we wilden,

 

elkaar zouden kunnen kussen, strelen en omhelzen,

 

Maar dat het beter is te zitten naast elkaar en

 

 De rivier te horen stromen en te zien.

 

 

 

Plukken wij bloemen, neem ze in je hand en leg ze

 

In je schoot, en moge haar geur het ogenblik verzachten -

 

Dit ogenblik waarin wij kalm in niets geloven,

 

 Argeloze heidenen der decadentie.

 

 

 

Althans, als ik eerst schaduw word, zul jij je mij herinneren

 

Zonder dat die herinnering je brandt of pijnigt of ontroert,

 

Want nimmer hielden wij de handen vast, noch kusten wij

 

 Of zijn wij meer geweest dan kinderen.

 

 

 

En mocht, jij v'oor mij , de obool gaan brengen aan de somb're bootsman

 

Dan zal ik niets te lijden hebben als ik aan je denk.

 

Zacht zul je zijn wanneer ik je mij zo herinner - aan de oever der rivier,

 

 Trieste heiden en met bloemen in haar schoot.

 

 

 

Pessoa (Ricardo Reis)