Vandaag 17 april 1973 is het feest. Ja beste vrienden vandaag zijn wij drie maanden samen ik met mijn Friedje., en ik ben op weg naar haar en haar ouders. De bommeltrein is op tijd (bravo NMBS) en in het vroege lente zonnetje staat mijn schatje me reeds op te wachten, ik herken haar al van ver. Raar hoe liefde je zicht kan verscherpen, misschien is dat omdat je vanop je wolkje een beter overzicht hebt?

 

Ja mannen jullie kunnen echt jaloers zijn ze is het mooiste meisje van Leuven, volgens mij zeker, met haar mooie zeer lange kastanje bruine haar en haar groene ogen is ze gewoon prachtig. Ze is  wel klein slechts 1 m 47 en weegt mar 47 kilo maar daar krijg ik dan ook veel moois voor terug. Je moest ze eens naakt zien!  met haar haren tot juist boven haar ronde billetjes en haar mooie kleine peervormige borstjes. Ssst … niet verder vertellen.

 

Ik buk me om haar innig te omhelzen het is vandaag ook nog haar verjaardag en geef me haar cadeautje een fotoboek over een bekende fotograaf iets voor haar verzameling, ik zeul ook nog een grote bos bloemen mee voor haar moeder.

 

Sinds we een eenheid zijn heeft ze de meeste van haar tijd doorgebracht in Antwerpen maar nu is het de grote dag, dat ik haar ouders ga ontmoeten. We zijn beide wat gespannen, haar ouders zijn door allerlei oorlogsperikelen laat getrouwd en zijn een heel stuk ouder dan de mijne en dus ook veel conservatiever. Ze heeft me al verwittigd er niet te veel van te verwachten. Bij haar thuis gaat alles geregeld als door een metronoom (de poetszieke moeder) terwijl vader (de ex militair alles in goede banen drilt).

 

We wandelen richting Heverlee en op een van de pleinen is er juist een optreden van Johan Verminnen, ik kende hem niet maar ben gefascineerd door het synthesizer intermezzo in dat liedje “Laat me niet alleen” het is nieuw die mooie elektronische sound en we blijven verliefd aan elkaar klevend luisteren, we merken het niet maar er zit een verborgen boodschap in die tekst die een jaar later waarheid zou worden ”Laat me niet alleen!”.

 

Friedje die eigenlijk Elfriede noemt wordt door haar gestalte en slankheid Friedje genoemd en zeg nu zelf zijn frietjes niet lekker. Na een vrij lange wandeling komen we in een bosrijker gebied verkaveld met dure Villa’s en plots staan we voor een bakstenen Kubus alle afmetingen gelijk mooi , strak maar zonder ziel.

 

Als we het pad naar de voordeur opgaan,  gaat de deur reeds open en een oudere dame die zenuwachtig rond trippelt en me direct doet denken aan Juffrouw Mier uit de Fabeltjeskrant begroet ons verlegen “Ha jij zal dan wel Michel zijn” “Ja mevrouw” “zegt maar moeder” zegt ze, nu valt het mij ook pas op de Fried nooit de naam van haar ouders gebruikt enkel moeder en vader zegt, het heeft iets afstandelijks in mijn oren Ik zeg altijd Ma en Pa.

 

We staan nu in een grote witte hal waar het zonlicht lange rechte banen geel licht in trekt er staat niets in dan een oude hutkoffer en grote trap naar boven en iets dat ik reeds als kind als vervelend heb ervaren een staande klok die die je dag en nacht door haar getik aan je eindigheid herinnerd, hopelijk is de living gezelliger denk ik.

 

We worden door moeder naar de living gebracht waar een zeker zestig jarige man naar militaire marsmuziek zit te luisteren. Hij staat plechtig recht, klakt zijn hielen tegen elkaar, iets uit een andere vroegere wereld, en groet me op militaire wijze “Michel Spiessens?” “ik Spreek het toch goed uit hoop ik”, “Gaat U zitten”. “Mijn vrouw zegt dat we over tien minuten aan tafel kunnen ondertussen kunnen wij mannen een Plumlee drinken wij mannen”.

 

Wat is dat denk ik maar zeg “graag meneer”. Al die tijd is Friedje stil gebleven en zou ik dolgraag hebben dat ze de ongemakkelijke sfeer door de een of andere leuke opmerking zou verbreken maar ze laat me alleen zweten, ook zij is hier niet thuis, voel ik onmiddellijk.

 

Plots komt Hubert, de jongere broer van mijn schatje binnen, ha eindelijk wat afwisseling. Hij ruikt naar motorolie en is overal besmeurt zowel vader als moeder bekijken hem boos en zeggen bijna gelijktijdig “ga je kaar maken we gaan zo aan tafel”.” Ja we hebben nog een zoon hij wil een eigen garage starten.

 

De éne stilte wordt door de andere gênante stilte afgewisseld en ik die nooit zwijg weet voor een keer ook niet wat zeggen, dan zo van die stomme cliché’s “wat woont U hier mooi en een prachtige tuin zeg” ,”Dat zal jij in de stad wel niet hebben”, “acht dat valt wel mee”, hoor ik me zeggen.

 

Hubert is terug onherkenbaar zo zonder werkkledij dat ziet er wel een toffe knul uit, Friedje begint nu ook wat te ontdooien en we mogen aan tafel op de aangewezen plaatsen gaan zitten en de soep wordt opgediend. De marsmuziek is opgehouden, de soldaten zijn waarschijnlijk aan het einde van het oefen-plein gekomen , hopelijk moeten ze niet terugkeren. Maar nu zijn het de lepels die telkens de stilte verbreken ik doe mijn uiterste best om niet slurpen of te morsen, vloeken in de kerk doe je ook niet he.

 

Hubert begint te vertellen over zijn vriend en komt stillaan los hij tracht de sfeer te redden met een schuine mop maar een militaire straf van een dag eenzame opsluiting hangt hem nu boven het hoofd als ik naar Vader kijk.

 

Friet nog steeds niet in haar gewone vrolijke doen ruimt de soepborden af, we gaan blijkbaar tomaat garnaal eten met frietjes. De mooi verzorgde tomaatjes staan reeds op het buffet en de geur van het warme frietvet komt de kamer in.

 

Juffrouw Mier gaat terug op haar plaats zitten en vraagt wat ga je drinken plat of spuitwater buiten die Plumlee(ondertussen weet ik dat het een Oostenrijkse pruimen genever is) komt hier blijkbaar geen alcohol op tafel. Mijn Friedje staat in de deuropening van de keuken met een dampende pot heerlijke frietjes en dan gebeurt plots alles ineens.

 

Hubert die tijdens zijn gesleutel aan zijn wagens blijkbaar wel al een paar stellaatjes op heeft gaat achteroverleunen met zijn stoel en vouwt zijn handen achter zijn nek en vraagt me “Awel Chelle,( dat is Leuvens voor Michel), wat vind je nu van mijn zus en je gaat ze toch goed vertroetelen, ze verdiend het, mijn antwoord komt niet het blijft steken in mijn keel, op dat moment schuift de stoel onderuit en Hubert slaat achterover met zijn hoofd op de rand van de tomatenschotel, deze maakt een sierlijke bocht door de lucht en de tomaten garnalen en mayonaise kiezen elk hun weg in de ijzige ongezellige eetkamer in, net of ze allemaal voelen, wat ik voel, hoe geraken wij hier weg.

 

Het moet gezegd worden tomaten vliegen het best er is er zelfs een die in het lampenkapje van de luchter boven de tafel blijft hangen en zijn er die vluchten over de tafel, mijn trui de vermetelste duwt zelfs een glas spuitwater om. De garnalen vliegen alle richtingen uit net of er een school vraatzuchtige piranha’s achter hen aanzitten en andere proberen zelfs een nieuwe kijk op het leven te krijgen door mijn bril.

 

Dit gebeurt allemaal als in een geluidloze film we zijn verstomd verbouwereerd. Hubert vraagt plots , langs zijn neus weg, “moeder is er nog soep” Ik kijk naar moeder en besef dat die soep onmiddellijk zuur is. Fried, Hubert en ik kijken elkaar aan en toen heb ik het zaad gepland van de vete tussen Juffrouw Mier en mij door als eerste in de lach te schieten. Al de spanningen van het vorige uur moesten er uit, de drie jonge mensen proesten het uit van het lachen telkens we elkaar aankijken is er iets nieuw om te schudden van het lachen ik krijg er pijn van in mijn buik, dat doet echt goed zo eens totaal onbeheerst moeten lachen, de tranen lopen over mijn gezicht, zelfs een garnaal die terug was gaan zwemmen in een glas spa blauw kreeg applaus.

 

Wist je dat er echte sport garnalen zijn die olympische prestaties kunnen afleggen bij het vliegen tot zelfs op het schilderij aan de andere kant van de kamer.

 

Vader was plots niet meer te bekennen waarschijnlijk kon hij zijn  garnaal soldaten niet meer in het gelid bevelen en was maar naar zijn kamer getrokken.

 

Toen ik ’s avonds op de trein naar huis reed, twee dagen eerder dan voorzien,  Friedje moest haar ouders troosten! en nu daar blijven slapen zou maar olie op het vuur zijn, zag ik de volle maan in druppeltjes uiteenbarsten, een voorgevoel, nee ik wist het zeker  de eerste sporen waaruit het mycelium van de splijtzwam zou groeien die ooit onze zo stevige liefdes-eik zou verstikken hadden een vruchtbare bodem gevonden.

 

Buiten mijn wil hadden de vliegende garnalen mijn toekomst met mijn zo eerste lieve liefje verknalt bij Moeder en Vader.

 

Plots speelde het melodietje van die gelukkige zonnige middag terug door mijn hoofd “Laat me toch niet alleen”. Toch heeft het nog een jaar geduurd voor ik werd vervangen door een goudvis op haar kamer